Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Drank- en Horecawet

 

Artikel 31
1
Een vergunning wordt ingetrokken, indien:
a
de te harer verkrijging verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvrage een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;
b
niet langer wordt voldaan aan de ingevolge de artikelen 8 en 10 geldende eisen;
c
een niet daarin vermelde persoon leidinggevende is geworden met betrekking tot de inrichting, waarop de vergunning betrekking heeft;
d
zich in de betrokken inrichting feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven der vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid;
e
de vergunninghouder in het in artikel 30 bedoelde geval geen melding als in dat artikel bedoeld heeft gedaan.
2
Een vergunning kan voorts worden ingetrokken indien:
a
is gehandeld in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen, bedoeld in artikel 4 of artikel 23, derde lid;
b
een bij of krachtens de artikelen 2, 13 tot en met 17, 19 tot en met 21, 22, eerste lid, onder b, tot en met 23, tweede lid, of 24 gesteld verbod of het bij artikel 29, tweede lid, gesteld gebod wordt overtreden;
c
het reglement bedoeld in artikel 9, eerste lid, niet wordt nageleefd, of niet wordt voldaan aan het gebod, bedoeld in artikel 9, tweede lid, dat de dagen en tijdstippen waarop bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank wordt verstrekt duidelijk zichtbaar in de horecalokaliteit zijn aangegeven;
d
er sprake is van het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
3
Indien een vergunning op grond van het tweede lid, onder a, is ingetrokken, wordt de bevoegdheid om aan de betrokken rechtspersoon een nieuwe vergunning te verlenen, opgeschort tot een jaar nadat het besluit tot intrekking onherroepelijk is geworden.
4
De intrekking van een vergunning krachtens het eerste lid, onder b, c of e, of het tweede lid, kan, voor zover de grond tot intrekking niet de persoon van de vergunninghouder betreft, eerst geschieden een maand nadat van het voornemen daartoe aan de vergunninghouder schriftelijk mededeling is gedaan.
5
Voordat toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, aanhef en onder d, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •